25651 |
taai-taaiplank |
peperkoekplank:
peperkoekplank (L432a Koningsbosch)
|
Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.]
II-1
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
potje:
potje (L432a Koningsbosch)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (L432a Koningsbosch)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23711 |
tafelgebed |
beden voor en na het eten:
beë vuur en nao et èèten (L432a Koningsbosch)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19650 |
tamme kanarie |
kanarievogel:
kanarievoëgel (L432a Koningsbosch)
|
Hoe noemt u de tamme kanarie? (kernollievogel, konijnevogel, pietje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
17760 |
tand |
tand:
tànjd (L432a Koningsbosch)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20357 |
tante |
tant:
tant (L432a Koningsbosch)
|
tante; Bestaan er verschillende woorden voor een tante van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20824 |
tarwebrood |
weg:
wek (L432a Koningsbosch)
|
brood gebakken van tarwebloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|
23649 |
te communie gaan |
de communie (<lat.) gaan:
de kemuunie gaon (L432a Koningsbosch)
|
Tot de communie gaan, ter communie gaan, te communie gaan, communiceren onder de mis [kómmeletseere?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25561 |
te lang gerezen deeg |
uitgejaagd:
utgǝjāxt (L432a Koningsbosch)
|
Bij veel antwoorden wordt het zelfstandig naamwoord "deeg" o.i.d. niet gegeven. [N 29, 26b; monogr.]
II-1
|