e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koningsbosch

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
votiefmis gestichte mis: gesjtichde mès (Koningsbosch) Een mis die gesticht is krachtens een gelofte, votiefmis. [N 96B (1989)] III-3-3
vreemde (man) vreemde, een ~: vreeúme (Koningsbosch) Noem het (dialect)woord voor: iemand uit den vreemde? [vreemdeling] [N 102 (1998)] III-3-1
vrijdagskost vrijdagskost: vriedigskost (Koningsbosch) Het vleesloze eten, een vleesloze maaltijd op een onthoudings-dag ("vrijdagskost"). [N 96D (1989)] III-3-3
vroedvrouw kindjestant: wordt door kinderen wel eens gezegd  kinjdjəstant (Koningsbosch), wijsvrouw: wiesvroow (Koningsbosch) hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] III-2-2
vroegmis vroegmis: vreumès (Koningsbosch) De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
vrouwelijk geslachtsdeel pruim: proem (Koningsbosch) [N 10c (1995)] III-1-1
vrouwelijk kalf vaarsje: vē̜škǝ (Koningsbosch) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk schaap in het algemeen schaap: šǭp (Koningsbosch) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken kriem: krēm (Koningsbosch) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke gans gans: gau̯s (Koningsbosch) [A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.] I-12