25600 |
een gleuf aanbrengen in het deegbrood |
knippen:
knepǝ (L432a Koningsbosch)
|
Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a]
II-1
|
19855 |
een huis huren |
pachten:
pechte (L432a Koningsbosch)
|
een huis huren [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
kruutske geëve (L432a Koningsbosch)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruisje maken:
kruutske make (L432a Koningsbosch)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
zich zeëngene (L432a Koningsbosch)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝšlǭ.̜n (L432a Koningsbosch)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
zich de rozenkrans beden:
zich de roeëzekrans beë (L432a Koningsbosch)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
vegen:
vē̜gǝ (L432a Koningsbosch)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
17709 |
een wind laten |
ene laten vliegen:
ene loate vleege (L432a Koningsbosch)
|
wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
23709 |
eer aan de vader |
eer aan de vader:
eer aan de vader (L432a Koningsbosch)
|
Het "Eer aan de Vader..."of "Glorie zij de Vader...". [N 96B (1989)]
III-3-3
|