23215 |
klepel |
klepel:
kleepel (L432a Koningsbosch)
|
De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāgǝl (L432a Koningsbosch)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
bel (L432a Koningsbosch)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkenzeel:
klokkezeel (L432a Koningsbosch)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
kloezeneer (L432a Koningsbosch)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
kloes (L432a Koningsbosch)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24186 |
kneu |
heivink:
hēèjvink (L432a Koningsbosch)
|
Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17677 |
knie |
knie:
knééj (L432a Koningsbosch)
|
knie [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23369 |
knielbankje |
kniebankje:
kneebenkske (L432a Koningsbosch)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kniele (L432a Koningsbosch)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|