19636 |
kolengruis |
gruis:
gruus (L432a Koningsbosch)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
kolenschup:
kolesjup (L432a Koningsbosch)
|
Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
28400 |
koningin |
koningin:
kȳǝnǝgen (L432a Koningsbosch)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
24192 |
koolmees, mees |
scheel bijmusje:
sjəlbiəmüsjkə (L432a Koningsbosch)
|
Hoe heet de koolmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
23540 |
koorkap |
koormantel:
koeermantel (L432a Koningsbosch)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23563 |
koorzanger |
zanger:
zenger (L432a Koningsbosch)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21411 |
kopen |
kopen:
kope (L432a Koningsbosch)
|
kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
26164 |
kopspie |
spieën/spijen:
špęjǝ (L432a Koningsbosch)
|
De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77]
II-3
|
23274 |
koster |
koster:
köster (L432a Koningsbosch)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
kösteres (L432a Koningsbosch)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|