e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koningsbosch

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardestal paardsstal: pē̜ ̞š[stal] (Koningsbosch) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paasbiecht paasbiecht: Paosbiech (Koningsbosch) De Paasbiecht. [N 96D (1989)] III-3-3
pad kroddel: kroddel (Koningsbosch) pad [DC 07 (1939)] III-4-2
paling, aal aal: āol (Koningsbosch), geen verschil  āol (Koningsbosch) aal, paling [DC 10 (1941)] III-4-2
pantoffel pantoffel: pantoffele (Koningsbosch) Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] III-1-3
pap pap: pap (Koningsbosch) pap [DC 35 (1963)] III-2-3
paradijs paradijs: paredies (Koningsbosch) Het Paradijs [et paredies]. [N 96D (1989)] III-3-3
parochie parochie: parochie (Koningsbosch) Een parochie. [N 96D (1989)] III-3-3
pastoor pastoor (<lat.): pestoeër (Koningsbosch) Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] III-3-3
pastorie pastorie: pastorie (Koningsbosch) Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)] III-3-3