24169 |
hop |
boompoter:
buəmpōtər (L265e Koningslust),
hophap:
huphap (L265e Koningslust),
stinkhop:
steŋkhoͅp (L265e Koningslust)
|
hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22183 |
houtduif |
houtduif:
hoͅŭtdūf (L265e Koningslust),
koolduif:
kuəldūf (L265e Koningslust)
|
houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24170 |
houtsnip |
houtsnep:
hoͅŭtsnɛp (L265e Koningslust)
|
houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24172 |
huismus, mus |
huiskets:
hūskɛts (L265e Koningslust),
schroep:
uit lijst L 265c
šrup (L265e Koningslust)
|
huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24173 |
huiszwaluw |
zwalg:
zwaləx (L265e Koningslust)
|
huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24174 |
ijsvogel |
ijsvogeltje:
īsvø̄gəlkə (L265e Koningslust)
|
ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24178 |
karekiet |
rietvink:
rētveŋk (L265e Koningslust)
|
karekiet (12,5 / 19 alleen in riet waaraan ze hun diep nest ophangen; grote soort alleen in grote rietvelden; harde zang [orre-orre-orre-iet-iet-iet]; kleine soort komt vaker voor maar valt niet op door zachtere zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24179 |
kauw |
kauwtje:
koͅu̯kə (L265e Koningslust),
torenkraai:
tōrəkrɛi̯ (L265e Koningslust)
|
kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24180 |
keep |
noorse vink:
nōrsə veŋk (L265e Koningslust)
|
keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24182 |
kerkuil |
nachtuil:
naxty(3)̄l (L265e Koningslust)
|
uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)]
III-4-1
|