24183 |
kiekendief |
kiekendief:
kikədif (L265e Koningslust)
|
kiekendieven (± 47 langere staart en smallere vleugels dan buizerd [086]; slome kringetjesdraaiers; steeds laag boven grond; nest op de grond; bruine en grijze soorten; sommige in rietland of moeras, andere op de hei; ook wel eens op de trek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24184 |
kievit |
kievit:
kivit (L265e Koningslust)
|
kievit (31 ronde vleugels; kuifje; bekend van de eierenraperij [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24185 |
klapekster |
schratelegerst:
šrātəlēͅgərst (L265e Koningslust)
|
klapekster (24 lijkt wel op de ekster [073] maar heeft meer grijs, is kleiner; erg zeldzaam, nu alleen nog op sommige heivelden; hele jaar hier; broedt in doornstruiken; prikt gevangen diertjes op iets scherps vast [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24186 |
kneu |
heikneuter:
heͅi̯knø̄tər (L265e Koningslust)
|
kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24187 |
knobbelzwaan |
zwaan:
zwān (L265e Koningslust)
|
zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24188 |
koekoek |
koekoek:
kukuk (L265e Koningslust),
sperwer:
(in de winterdagen)
špɛrwər (L265e Koningslust)
|
koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
mieͅu̯ (L265e Koningslust)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24192 |
koolmees, mees |
bijenpikje:
beͅi̯əpek(skə) (L265e Koningslust)
|
koolmees (14 flinkste en bekendste der boombuitelaars; gele zijkanten; broedt in allerlei gaten, ook bij huizen; roep vaak [tie-ta] of [tie-tie-ta] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24194 |
korhoen |
kor:
koͅr (L265e Koningslust)
|
korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
krū(ə)nəkrān (L265e Koningslust)
|
kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|