22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
mangelen (Q167p Koninksem)
|
Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜i̯n (Q167p Koninksem)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
koeka (Q167p Koninksem),
kuka nâs (Q167p Koninksem)
|
Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
17884 |
rukken |
roffen:
roeffa (Q167p Koninksem)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
koebeest:
kubɛs (Q167p Koninksem)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24349 |
runderhorzellarve |
madenknoeb:
moͅjknybə (Q167p Koninksem)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
koebeesten:
kubēstǝ (Q167p Koninksem)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
rups (Q167p Koninksem)
|
rups [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
da es ein rauwe kjal (Q167p Koninksem)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
meteenhouden:
deî twee hoäge met ein (Q167p Koninksem)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|