34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q167p Koninksem),
dȳǝr (Q167p Koninksem)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19327 |
stijfkop |
koppige duivel:
ook materiaal znd 28, 31
kəppige duvel (Q167p Koninksem),
koppige, een -:
ook materiaal znd 28, 31
kuəppige (Q167p Koninksem)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stɛsəl (Q167p Koninksem)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugelen:
st.ibyø.gǝl (Q167p Koninksem)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hǫu̯ (Q167p Koninksem)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
kattenkazenkruid:
kattekeezekraàd (Q167p Koninksem),
wrattenkruid:
wrattekraut (Q167p Koninksem)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
19708 |
stoel |
stoel:
stūl (Q167p Koninksem)
|
stoel [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
zul:
zyəl (Q167p Koninksem)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
zul:
zyəl (Q167p Koninksem)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stub:
styəp (Q167p Koninksem)
|
stof [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|