21399 |
verkeren |
caresseren (<fr.):
Van Dale: caresseren (<Fr.), liefkozen, strelen, meest fig.
kérsīēre (Q167p Koninksem)
|
vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
20367 |
verkering hebben |
caresseren:
kérsīēre (Q167p Koninksem)
|
vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
verkrimpen:
verkreump (Q167p Koninksem)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18002 |
verkleumd |
blauw:
blaa van de kaa (Q167p Koninksem)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ig heb ne kaa (Q167p Koninksem),
ne kaa op de bos (Q167p Koninksem)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
vertuisen:
Ruilen.
vərtø͂ͅša (Q167p Koninksem)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
vēͅrlīza (Q167p Koninksem)
|
wij verliezen [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
25098 |
vernielen |
verdestrueren:
ps. letterlijk overgenomen.
veͅrdistryirə (Q167p Koninksem)
|
vernielen [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
20644 |
verschalen |
verschalen:
veͅršūlə (Q167p Koninksem)
|
verschalen [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
verslete (Q167p Koninksem),
versleten (Q167p Koninksem)
|
verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|