34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bēr (Q167p Koninksem)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19412 |
vonk |
vonk:
voͅŋk (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
mommer (Q167p Koninksem)
|
voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
de ojera van ze veurhəjt (Q167p Koninksem),
vørhøət (Q167p Koninksem)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
33799 |
voorknie |
knie:
kni (Q167p Koninksem)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
17852 |
vooroverduikelen |
een keukeling doen:
en ky(3)̄kəling døn (Q167p Koninksem),
over zijn hoofd buitelen:
yveͅr zen h"ət bottəla (Q167p Koninksem)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
32643 |
voorschaar |
pelleux:
`pęle (Q167p Koninksem)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
veurschìetə (Q167p Koninksem)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
voordoek:
veërk (Q167p Koninksem),
vərk (Q167p Koninksem)
|
voorschoot [ZND 08 (1925)] || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
33975 |
voorstrengen |
boomzeel:
bǫu̯mzęi̯l (Q167p Koninksem)
|
Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10
|