33318 |
kleine boerderij |
winninkje:
węneŋskǝ (Q167p Koninksem)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
21338 |
kleingeld |
enkel geld:
ənkelgeld (Q167p Koninksem),
kleingeld:
kleigeld (Q167p Koninksem)
|
kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskinder:
kenskeneͅr (Q167p Koninksem),
kleinkinder:
kleinkener (Q167p Koninksem)
|
kleinkind [ZND 11 (1925)] || kleinkinderen [ZND m]
III-2-2
|
20348 |
kleinzoon |
kleinzoon:
kleinzóón (Q167p Koninksem)
|
kleinzoon [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
23215 |
klepel |
klepel:
de kləpəl van de klok (Q167p Koninksem),
slinger:
de slinger van de klok (Q167p Koninksem)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
33997 |
kletsoor |
klakstoor:
klakstōǝr (Q167p Koninksem),
klatsoor:
klatsōr (Q167p Koninksem)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelwijf:
babbelwijf (Q167p Koninksem)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klieren (Q167p Koninksem),
sint-markoen:
seͅnt Markūn (Q167p Koninksem)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
20950 |
klokhuis |
groef:
groëf (Q167p Koninksem)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|