e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koninksem

Overzicht

Gevonden: 1465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine boerderij winninkje: węneŋskǝ (Koninksem) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleingeld enkel geld: ənkelgeld (Koninksem), kleingeld: kleigeld (Koninksem) kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinkinderen kindskinder: kenskeneͅr (Koninksem), kleinkinder: kleinkener (Koninksem) kleinkind [ZND 11 (1925)] || kleinkinderen [ZND m] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: kleinzóón (Koninksem) kleinzoon [ZND 11 (1925)] III-2-2
klepel klepel: de kləpəl van de klok (Koninksem), slinger: de slinger van de klok (Koninksem) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kletsoor klakstoor: klakstōǝr (Koninksem), klatsoor: klatsōr (Koninksem) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelwijf: babbelwijf (Koninksem) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Koninksem, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klierziekte klieren: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  klieren (Koninksem), sint-markoen: seͅnt Markūn (Koninksem) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)] III-1-2
klokhuis groef: groëf (Koninksem) klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] III-2-3