32246 |
kuiper |
kuipenmaker:
kǫwpǝnmǫwkǝr (Q167p Koninksem)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
32624 |
kunstmest |
engrais:
`ǭŋgrę (Q167p Koninksem)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
19632 |
kussensloop |
kussenkleed:
kēəsəkleͅi̯t (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem,
Q167p Koninksem)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwaaitong:
kooitoong (Q167p Koninksem),
lange tong:
lang tong (Q167p Koninksem)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
19104 |
kwalijk nemen |
het kwaad opnemen:
ook materiaal znd 29, 19
koot (opgenomen) (Q167p Koninksem),
het vies aannemen:
ook materiaal znd 29, 19
viez (oangenomen) (Q167p Koninksem)
|
kwalijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
pettem:
pɛtǝm (Q167p Koninksem)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kweekpeir (Q167p Koninksem),
kweekpèr (Q167p Koninksem)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwast:
woi eine kwas (Q167p Koninksem),
kwezel:
woi eine kwezel (Q167p Koninksem),
wou eine kwezel (Q167p Koninksem)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (Q167p Koninksem),
met zijn staart houwen:
med zijne stad houwe (Q167p Koninksem)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|