id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34147 | leiden | leiden: lɛi̯ǝ (Koninksem) | De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |
21503 | lenen | lenen: lēnə (Koninksem) | leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1 |
21376 | leren | leren: ži[a} het huin heͅt maista gelīrd en ži zīt brāf geweͅs, ži[a} mog vrygeͅr t⁄haus gon as dāneͅr (Koninksem) | Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1 |
21002 | leverpastei | leverpat: leͅə.vərpātē (Koninksem), pat: ’pā.tē (Koninksem) | leverpastei [Goossens 1b (1960)] III-2-3 |
20514 | leverworst | leverpens: leiverpens (Koninksem), witte pens: daar is meer vlees bij witə pɛ.ns (Koninksem) | leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)] III-2-3 |
19353 | lichtgeraakt, kregel | getokt: ook materiaal znd 28, 49 gedoek (Koninksem), lichtgeraakt: ook materiaal znd 28, 49 legeroͅu̯k (Koninksem) | kregel [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
19085 | liegen | liegen: liege (Koninksem), liegen (Koninksem) | liegen [ZND 25 (1937)] III-3-1 |
17647 | lies | dunnen: dønǝ (Koninksem), lies: līs (Koninksem) | De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] I-12, I-9 |
24343 | lieveheersbeestje | onzelieveherepulletje: ook in ZND 16, 006 slivenheerepelleke (Koninksem) | lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)] III-4-2 |
17816 | liggen | liggen: ligge (Koninksem), liggen (Koninksem) | liggen [ZND 25 (1937)] III-1-2 |