34000 |
optuigen |
hamen:
hǭmǝ (Q167p Koninksem)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
espres (Q167p Koninksem)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22737 |
orgel |
orgel:
enə šōna näksaol met ēne na͂wa nərgeͅl (Q167p Koninksem),
ĕrgel (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
34053 |
os |
os:
yǝs (Q167p Koninksem),
ǫs (Q167p Koninksem)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
aad (Q167p Koninksem)
|
oud; de man is oud [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
oud paard:
āt pi̯āt (Q167p Koninksem),
oude biek:
ā bik (Q167p Koninksem),
versleten:
vǝrslē.tǝ (Q167p Koninksem)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20320 |
oude man |
oude man:
də guə nā man ⁄s met et p⁄ād dør eͅt ijes gəbrū[a}ka n eͅn eͅt kāt woateͅr gəvala (Q167p Koninksem)
|
De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
20328 |
ouderlijk huis |
vadershuis:
znd 11, C8
vaaérshoas (Q167p Koninksem)
|
vaderlijk huis [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
aas (Q167p Koninksem)
|
ouders [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
ādeͅrwäts (Q167p Koninksem)
|
Ouderwets. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|