28447 |
raat |
graat:
(mv)
gruotǝ (Q167p Koninksem)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
geraden:
kont ži[ə} dat gro[i}ə (Q167p Koninksem)
|
Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
18167 |
rafel |
kettel:
kettela (Q167p Koninksem)
|
Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
19977 |
rammelaar |
rijder:
rɛi.ər (Q167p Koninksem)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramenas (Q167p Koninksem)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20515 |
ranzig |
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gaastig (Q167p Koninksem)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rǭpǝ (Q167p Koninksem)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
20529 |
rauw |
rauw:
rouw vlijsch (Q167p Koninksem)
|
Rauw vlees. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
ravotten:
ravotten (Q167p Koninksem)
|
Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
reͅf⁄ādig (Q167p Koninksem)
|
Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|