33407 |
kippenrek, hoenderrek |
hennenstekken:
henǝstɛkǝ (Q074p Kortessem),
slaapstekken:
sl˙uopst˙ɛkǝ (Q074p Kortessem),
stekken:
stɛkǝ (Q074p Kortessem)
|
Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h]
I-6
|
33410 |
kippenuitgang |
hennenkot:
h˙enǝkū.t (Q074p Kortessem)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
18000 |
kippenvel |
hennenvel:
hinnevel (Q074p Kortessem),
kuikenvlees:
[wgm. iu]
kùikevleis (Q074p Kortessem)
|
kippevel
III-1-2
|
33405 |
kippenzolder, polder |
hennenpolder:
henǝpǫldǝr (Q074p Kortessem
[(in de stal of boven de varkensstal)]
),
polder:
pǫldǝr (Q074p Kortessem)
|
Een met latten of vlechtwerk afgezonderd gedeelte van de zolderruimte in de stal dat dient als slaapplaats voor de kippen. De kippen verblijven dan niet in een apart hok. Zie de toelichting bij het lemma "kippenhok" (2.5.1) voor het verband tussen dat en het onderhavige lemma. Hier staan met name de polder-opgaven met de betekenis van "kippenverblijf" bij elkaar. In de toegevoegde betekeniskaart wordt polder in de betekenis "kippenhok" afgezet tegen polder met de betekenis "kippenrek"; vergelijk ''wnt xii.2 sub polder ii'' en zie het lemma "kippenrek, hoenderrek" (2.5.4). De kaart is getekend met behulp van alleen het mondeling verzamelde materiaal. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [A 48, 17 en 17a; N 4A, 13d; add. uit het materiaal van lemma 2.5.1: N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
23181 |
klappertje |
percussie:
Tussen twee velletjes roze papier waren kleine hoeveelheden buskruid gekleefd, die met n kleine hamerslag tot ontploffing gebracht konen worden (t gaf aardige knalletjes).
perkusse (Q074p Kortessem)
|
Klappertjes.
III-3-2
|
23184 |
klappertjesgeweer add. |
percussierevolver:
Sub perkusse: perkusserevolver, hierin kon n rolletje met vastgekleefde ronde klappertjes gestoken worden.
perkusserevolver (Q074p Kortessem)
|
[Klappertjesrevolver].
III-3-2
|
24858 |
klaproos |
kolbloem:
kolbloem (Q074p Kortessem),
kǫlblum (Q074p Kortessem),
-
kolbloem (Q074p Kortessem)
|
klaproos [ZND 01 (1922)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
17957 |
klauteren |
kledderen:
kleddere (Q074p Kortessem),
kleͅdərə (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem)
|
klauteren (op een boom) [ZND B2 (1940sq)] || klimmen || Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klāvǝr (Q074p Kortessem),
klǭ.vǝr (Q074p Kortessem),
klǭvǝr (Q074p Kortessem)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
klōvərən oəs (Q074p Kortessem)
|
Klaveren: klaveren aas (kaartspel). [ZND B2 (1940sq)]
III-3-2
|