21979 |
middellangeafstandsvlucht |
halve fond:
halve fond (Q074p Kortessem)
|
middellange afstandsvlucht (tussen 100 en 300 km)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
de koning (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
33785 |
middendeel van het paard |
pens:
pɛ̄.ns (Q074p Kortessem)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombɛ̄n (Q074p Kortessem)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
22877 |
midvoor |
centervoor:
sae.ntərv":r (Q074p Kortessem),
Sub senter.
senterveur (Q074p Kortessem)
|
Midvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
24352 |
mier |
moemet:
mumēͅt (Q074p Kortessem)
|
mier [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
toemaken:
tøu̯mǭ.kǝ (Q074p Kortessem)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikke (Q074p Kortessem),
ogen:
öygə (Q074p Kortessem)
|
lonken (mikken) [RND] || Mikken: schieten.
III-3-2
|
23271 |
misdienaar |
koraal (<lat.):
de kroejel (Q074p Kortessem),
kroel (Q074p Kortessem),
nə kroəl (Q074p Kortessem)
|
Een koorknaap (misdienaar). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
20177 |
miskraam |
misval:
misva’l (Q074p Kortessem)
|
miskraam
III-2-2
|