34617 |
molen van de wagen |
molen:
mø̜y.lǝ (Q074p Kortessem)
|
Dat deel van het voorstel dat ervoor zorgt dat het voorstel wendbaar is, de draaischijf. Het bestaat uit twee in elkaar draaiende metalen ringen die zich tussen het voorste asblok en het rongblok bevinden. De molen komt alleen voor bij de molenwagen. [N 17, 44j + 50a + 50c; N G, 71c; JG 1b; JG 1c; JG 1d; monogr.]
I-13
|
25946 |
molenaar |
moller/molder:
mǫldǝr (Q074p Kortessem)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
26410 |
molenboom |
molenboom:
[molen]bǫwm (Q074p Kortessem)
|
De van hout of ijzer vervaardigde as die het waterrad draagt bij een watermolen. Het woordtype molenboom is in Q 88, Q 162, Q 188, Q 240 en Q 241 specifiek van toepassing op een uit een boomstam vervaardigde as. In Q 164 was de molenas uit eikehout gemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 64; Jan 74; Coe 66; Grof 83; A 42A, 3]
II-3
|
26665 |
molenkar |
molenkar:
molenkar (Q074p Kortessem)
|
De kar waarmee men zakken graan en meel respectievelijk ophaalt en thuisbrengt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38r; Vds 267; Jan 259; Coe 237; Grof 265]
II-3
|
26398 |
molenrad |
molenrad:
[molen]rǭǝt (Q074p Kortessem)
|
Algemene benaming voor het verticaal geplaatste rad bij een watermolen dat door het stromende water in beweging wordt gebracht en zo de drijfkracht levert aan de molen. Al naar gelang het water aan de onderzijde of aan de bovenzijde van het rad wordt toegevoerd, spreekt men van onderslag- respectievelijk bovenslagmolens. Vanuit de molen bekeken, draait een bovenslagrad van links naar rechts, een onderslagrad van rechts naar links. Zie ook afb. 10 en 72. Het woordtype turbine is specifiek van toepassing op een horizontaal geplaatst molenrad. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [A 43, 5; Vds 21 add.; Vds 23; Vds 25; Jan 58; Jan 60; Coe 53; Grof 79; N D add.; monogr.]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
moerpshoop:
(mv mǫ.rǝpshø̜i̯p)
mǫ.rǝpshǫu̯p (Q074p Kortessem),
(mv mǫrǝpǝshø̜i̯p)
mǫrǝpǝshǫu̯p (Q074p Kortessem)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
21598 |
mompelen |
grommelen:
grummələ (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem),
grumələ (Q074p Kortessem),
preutelen:
WNT: preutelen, Frequentativum bij preuten (proten) en, evenals dit woord, van klanknaboortsenden oorsprong. Thans nog vooral in Zuid-Nederlands. Hier te lande is het nauwverwante pruttelen meer in zwang.
preutelen (Q074p Kortessem)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
mo.nt (Q074p Kortessem),
mund (Q074p Kortessem)
|
mond [RND]
III-1-1
|
22684 |
mondharmonica |
mondmuziek:
Héë kan ferm op ze mondmezîekske spele: Hij kan goed op zijn mondharmonica spelen.
mondmezîek (Q074p Kortessem)
|
Mondharmonica.
III-3-2
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
ambezuur (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|