26147 |
muilband |
domsnuit:
domsnǭǝt (Q074p Kortessem)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
muilband:
mǭǝ.l[band] (Q074p Kortessem)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
17872 |
muilpeer |
domp:
djoemp (Q074p Kortessem),
kaakslag:
kaokslaog (Q074p Kortessem)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
slets:
Aanstekers.
sletse [mv.} (Q074p Kortessem)
|
pantoffel(s)
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
muits (Q074p Kortessem),
Dit hoedje werd ook cornet genoemd.
mùts (Q074p Kortessem),
z.o. klak.
moets (Q074p Kortessem)
|
muts || muts: zwart hoofddeksel, al dan niet versierd met pareltjes en strikjes, met een lint onder de kin vastgebonden || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
motsem:
mjotsem (Q074p Kortessem)
|
I-7
|
22751 |
muziek |
muziek:
mezîek (Q074p Kortessem)
|
Muziek.
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muzekant (Q074p Kortessem),
speelman:
In ilke kaffei van n hand grout zoùt vrugger bè de kèrmis ne speelman: In ieder dorpscafé zat vroeger bij gelegenheid van kermis n muzikant.
speelman (Q074p Kortessem)
|
Muzikant.
III-3-2
|
26400 |
naaf |
dom:
dom (Q074p Kortessem)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
bus:
bøjs (Q074p Kortessem)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|