e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muilband domsnuit: domsnǭǝt (Kortessem) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11
muilband, bovenste band van de schoof muilband: mǭǝ.l[band] (Kortessem) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muilpeer domp: djoemp (Kortessem), kaakslag: kaokslaog (Kortessem) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2
muiltje slets: Aanstekers.  sletse [mv.} (Kortessem) pantoffel(s) III-1-3
muts: algemeen muts: muits (Kortessem), Dit hoedje werd ook cornet genoemd.  mùts (Kortessem), z.o. klak.  moets (Kortessem) muts || muts: zwart hoofddeksel, al dan niet versierd met pareltjes en strikjes, met een lint onder de kin vastgebonden || pet, muts, klak [RND] III-1-3
mutsaard, houtmijt motsem: mjotsem (Kortessem) I-7
muziek muziek: mezîek (Kortessem) Muziek. III-3-2
muzikant muzikant: muzekant (Kortessem), speelman: In ilke kaffei van n hand grout zoùt vrugger bè de kèrmis ne speelman: In ieder dorpscafé zat vroeger bij gelegenheid van kermis n muzikant.  speelman (Kortessem) Muzikant. III-3-2
naaf dom: dom (Kortessem) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13
naafbus bus: bøjs (Kortessem) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11