22055 |
parasieten (alg.) |
luizen:
leus (Q074p Kortessem)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: uitwendige parasieten in het algemeen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18395 |
parel |
parel:
pja`l (Q074p Kortessem)
|
parel
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅərə (Q074p Kortessem)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
`kerkelijke gemeente met een pastoor`
z. toel. (Q074p Kortessem)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
22028 |
pas kunnen vliegen |
rondfladderen:
het fladdert rond (Q074p Kortessem)
|
Hoe zegt men van zon jong: het kan pas vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nyxtǝr [kalf] (Q074p Kortessem)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
18183 |
passen |
mikken:
mekǝn (Q074p Kortessem),
mikken (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)]
II-7, III-1-3
|
33561 |
pastinaak |
pastinaken:
pastino͂ͅkə (Q074p Kortessem)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
də pastoor (Q074p Kortessem),
pəsto:ər (Q074p Kortessem)
|
pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
20685 |
patates frites |
frieten:
frittə (Q074p Kortessem)
|
de staafjes aardappel die in vet gebakken en ook wel in zakjes verkocht worden? [DC 46 (1971)]
III-2-3
|