33508 |
peul, dop (znw) |
dolster:
dolster (Q074p Kortessem),
slooster:
sluu̯stərs (Q074p Kortessem)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
poələ (Q074p Kortessem),
pōͅlə (Q074p Kortessem),
sloosteren:
sluu̯.stərə (Q074p Kortessem)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)] [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
peulen:
poöle (Q074p Kortessem),
suikererwten:
sukərēͅrt (Q074p Kortessem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20815 |
peulvruchten doppen |
peulen:
poələ (Q074p Kortessem)
|
doppen, peulen (erwten of bonen uit de pel doen) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
25420 |
pezen |
pezen:
pęjzǝ (Q074p Kortessem)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
23172 |
piano |
piano:
pjanou (Q074p Kortessem)
|
Piano.
III-3-2
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
hie zit altijd te prakkezieren (Q074p Kortessem),
prakkezere (Q074p Kortessem),
speculeren:
hie zoat doa altèid te spikkeliëren (Q074p Kortessem)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] || nadenken
III-1-4
|
17991 |
pijn |
pijn:
paein (Q074p Kortessem),
pein (Q074p Kortessem),
pi:n (Q074p Kortessem)
|
pijn [RND] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
scheut:
sjeuit (Q074p Kortessem)
|
scheut [pijnscheut]
III-1-2
|
33055 |
pikbinder |
zichtmachine:
zī.x[machine] (Q074p Kortessem)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|