23137 |
slechte kaart(en) |
miseriekaarten:
Ich gón mezeere: Ik speel om geen enkele slag te halen.
mezeerekoòt (Q074p Kortessem),
Sub koòt.
mezeerekoòt (Q074p Kortessem),
vuiligheids:
Sub vóulecheds.
vóulecheds va koòt (Q074p Kortessem)
|
De kaarten zijn zo slecht dat ge miserie zoudt kunnen spelen (geen enkele slag). || Heel slechte kaarten. || Slechte kaarten.
III-3-2
|
22344 |
slee |
ijsstoel:
De keinger loùte hun gjaan bè den ijsstoel dörre snôuw trekke.
ijsstoel (Q074p Kortessem),
puntje onder de e
nən ejəsstul (Q074p Kortessem)
|
Een slede (waarmee de kinderen op het ijs varen). [ZND B1 (1940sq)] || IJsstoel.
III-3-2
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
ressort[eg]:
rǝsǭr[eg] (Q074p Kortessem)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
17930 |
slenteren |
slenteren:
slentere (Q074p Kortessem)
|
slenteren
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slē.pǝ (Q074p Kortessem)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
19374 |
sleutel |
sleuter:
sløͅtər (Q074p Kortessem)
|
sleutel [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
19801 |
sleutelbos |
ring bet de sleuters:
reiŋ bɛ də slə.tərs (Q074p Kortessem)
|
Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)]
III-2-1
|
22469 |
sliepuit |
sliep, sliep:
Sub slîepe.
slîep, slîep (Q074p Kortessem)
|
Plagende uitroep tot broertje, zusje of vriendje, terwijl met de rechter wijsvinger gewreven wordt over de linkerwijsvinger.
III-3-2
|
32897 |
slijpzand, zavel |
zavel:
zǭ.vǝl (Q074p Kortessem)
|
Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.]
I-3
|
19282 |
slim |
slim:
slùm (Q074p Kortessem)
|
slim
III-1-4
|