33588 |
spinazie |
spinaze:
spenaozje (Q074p Kortessem)
|
I-7
|
20121 |
spinnen |
ronken:
ro̝.ŋkə (Q074p Kortessem),
spinnen:
spenǝ (Q074p Kortessem)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
speͅnəgəwiəf (Q074p Kortessem),
spinnenweef:
spenəwiəf (Q074p Kortessem)
|
spinnenweb [RND], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
18088 |
spit |
geschot:
gesjoùt (Q074p Kortessem)
|
spit
III-1-2
|
22492 |
spitsroeden lopen |
spitsroede(n) lopen:
Bij n kinderspel moest ge tussen n dubbele rij doorlopen en kletsen incasseren.
spitsroej loupe (Q074p Kortessem)
|
Spitsroede [lopen].
III-3-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grǭvǝ (Q074p Kortessem)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
22162 |
spoel |
schacht:
schaag (Q074p Kortessem)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): spoel (1) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
31856 |
spookschaaf |
pensschaaf:
pensschaaf (Q074p Kortessem)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
34582 |
sporten |
sproten:
spruu̯ǝ.tǝ (Q074p Kortessem)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalə (Q074p Kortessem)
|
praten, kouten [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|