22041 |
strooisel |
strooisel:
stroesel (Q074p Kortessem)
|
het strooisel in de hokken (algemene benaming)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34278 |
strooisel in de potstal |
turf:
tørf (Q074p Kortessem)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34277 |
strooisel spreiden |
strouwen:
struu̯ǝ (Q074p Kortessem)
|
Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51]
I-11
|
18251 |
stropdas |
kravat (<fr.):
Ook wel eens plastrôn.
krevat (Q074p Kortessem),
plastron (fr.):
plastrôn (Q074p Kortessem)
|
das
III-1-3
|
30476 |
stropoppen |
wijpen:
wē̜.pǝ (Q074p Kortessem)
|
Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.]
II-9
|
22204 |
stroring |
nest:
nees (Q074p Kortessem)
|
eertijds nam men daarvoor ook een uit stro gevlochten ring. Hoe heette die? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33158 |
strosnijmolen |
hakselmachine:
hɛksǝlmǝšin (Q074p Kortessem)
|
Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c]
I-4
|
33127 |
strowalm |
vlegelstrooi:
vlø̄.gǝlstrui̯ (Q074p Kortessem)
|
Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b]
I-4
|
24481 |
struik (alg.) |
stomp:
stomp (Q074p Kortessem),
struik:
strōͅk (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem),
strūk (Q074p Kortessem)
|
struik [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-3
|
17851 |
struikelen |
(zich) aanstoten:
oənstowtə (Q074p Kortessem)
|
struikelen (over een boven de grond uitstekende wortel) [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|