20427 |
tweeling |
kweeling:
ook: keuiling
kweuiling (Q074p Kortessem),
ook: kweuiling
keuiling (Q074p Kortessem),
tweeling:
twieling (Q074p Kortessem),
twīleŋ (Q074p Kortessem)
|
tweeling [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
33998 |
twijg |
roede:
rui̯ (Q074p Kortessem),
wis:
wī.i̯s (Q074p Kortessem)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
djaan:
džoͅən (Q074p Kortessem),
jaan:
jōͅə.n (Q074p Kortessem),
joun:
joun (Q074p Kortessem),
juin:
juin (Q074p Kortessem),
un:
un (Q074p Kortessem)
|
ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] || een ajuin [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
øu̯ǝr (Q074p Kortessem),
ø̜̄r (Q074p Kortessem),
ø̜u̯ǝr (Q074p Kortessem),
˙ø̜̄r (Q074p Kortessem),
˙ø̜i̯ǝr (Q074p Kortessem)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
22874 |
uit (voetbal) |
uit:
ō.ət (Q074p Kortessem)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22001 |
uit de tegengestelde richting dan die van de losplaats aankomen |
contrarie:
ze koum kontrare (Q074p Kortessem)
|
Hoe zegt men: uit een richting tegengesteld aan die van de losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22118 |
uit een andere richting dan die van de losplaats aankomen |
van onderop:
ze kaum van onder op (Q074p Kortessem)
|
Hoe zegt men: uit een andere richting dan die van de losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18805 |
uitdenken |
uitdenken:
óutdeinke (Q074p Kortessem)
|
uitdenken
III-1-4
|
32709 |
uiteenploegen |
uiteenakkeren:
ǭ ̝ǝ.tēǝ.n[akkeren] (Q074p Kortessem)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
17854 |
uitglijden |
glitschen (du.):
glitse (Q074p Kortessem),
uitschrankelen:
oətšraŋkələ (Q074p Kortessem),
óutsjrankele (Q074p Kortessem)
|
uitglijden || uitglijden (b.v. over een aardappelschil) [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|