34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rø̄zǝlǝn (Q074p Kortessem),
rø̜.zǝlǝ (Q074p Kortessem),
rø̜.zǝlǝn (Q074p Kortessem),
rø̜i̯zǝlǝn (Q074p Kortessem)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q074p Kortessem),
vangə (Q074p Kortessem),
vaŋə (Q074p Kortessem)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22091 |
vangijzertje, vangklep aan duiventil |
clapet (fr.):
klompet (Q074p Kortessem),
klompette (Q074p Kortessem),
Zèn de klapette tôu? Is de inlaatklep dicht? (de duiven kunnen in, maar niet meer uit het hok).
klapette (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)] || Hoe heet een van de daarbij scharnierende draden? [N 93 (1983)] || Vangklep.
III-3-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
das natuurlek (Q074p Kortessem),
vaneigen:
das van eigen (Q074p Kortessem)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
varken:
vɛ.rǝkǝ (Q074p Kortessem)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lȳpǝr (Q074p Kortessem),
løu̯pǝr (Q074p Kortessem),
lø̜i̯pǝr (Q074p Kortessem)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
vetten:
vętǝ (Q074p Kortessem)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
varkensketel:
vɛrǝkǝskɛtǝl (Q074p Kortessem)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trōǝx (Q074p Kortessem),
trǫu̯ǝx (Q074p Kortessem)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
køtǝlǝ (Q074p Kortessem),
keutels:
kytǝls (Q074p Kortessem),
stront:
stro.nt (Q074p Kortessem)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|