24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalver:
zwɛləvərs (Q074p Kortessem)
|
zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
18064 |
bof |
oorlap:
oorlap (Q074p Kortessem)
|
dikoor, bof
III-1-2
|
20517 |
bokking |
bokking:
bøͅkiŋ (Q074p Kortessem)
|
bokking (gerookte haring) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
32255 |
bollen |
rollen:
rǫlǝ (Q074p Kortessem)
|
Afgezaagde stukken boomstam die ongeveer de lengte van een duig hebben. Zie ook afb. 205 en het lemma ɛstuk boomstamɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager. Het afkorten wordt gedaan met behulp van de trek- of boomzaag. Zie ook het lemma ɛtrekzaagɛ, ɛboomzaagɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 6b]
II-12
|
32326 |
bom, spon |
pon:
pǫn (Q074p Kortessem)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
20661 |
bonenkruid |
kondsel:
koeingel (Q074p Kortessem)
|
I-7
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
ene pels (Q074p Kortessem)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw houwen:
zwat ɛn blòu gəhòut (Q074p Kortessem)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
18682 |
bontmantel |
pelsen pit:
sub pels.
pèlse pit (Q074p Kortessem)
|
pelsmantel
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
boəg (Q074p Kortessem),
bu.uch (Q074p Kortessem),
meervoud
byych (Q074p Kortessem)
|
boog [RND] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|