19180 |
waar |
waar:
da¯s ni (wel) woùr: dat is niet (wel) waar
woùr (Q074p Kortessem)
|
waar
III-1-4
|
19005 |
waarheid |
woord:
word (Q074p Kortessem)
|
waarheid
III-1-4
|
21999 |
wachten op de geloste duiven |
loeren:
op de douve loere (Q074p Kortessem)
|
Hoe zegt men: wachten op de geloste duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34562 |
wagen |
wagel:
wǭ.gǝl (Q074p Kortessem)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
17943 |
waggelen |
dantelen:
dantele (Q074p Kortessem),
waggelen:
waggele (Q074p Kortessem)
|
waggelen || wankelen
III-1-2
|
25525 |
wan |
wan:
wā.nt (Q074p Kortessem)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
17929 |
wandelen |
wandelen:
wa:ndələ (Q074p Kortessem),
wandele (Q074p Kortessem)
|
wandelen || wandelen: Maries dochter oudste dochter (Jans oudste dochter, Kees oudste dochter) is wezen (=gaan) wandelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
18391 |
wandelstok |
krauw:
krôu (Q074p Kortessem),
wandelstok:
wandəlsteͅk (Q074p Kortessem)
|
wandelstok [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
17755 |
wang |
kaak:
kaken (Q074p Kortessem),
wang:
wang (Q074p Kortessem),
wangen (Q074p Kortessem)
|
hoe heet het zijvlak van het aangezicht ? Vertaal: zij heeft rode ... [ZND 36 (1941)] || wang
III-1-1
|
25674 |
wanmolen |
wanmolen:
wa.nmø̜i̯.lǝ (Q074p Kortessem)
|
De wanmolen is een toestel waarbij wind wordt verwekt door schoepen of vleugels die door middel van een draaiijzer in beweging worden gebracht. Die wind blaast tegen een schuingeplaatst rooster, waarboven een trechter is geplaatst. Door deze trechter loopt het nog met kaf en graanafval vermengde graan langzaam op het rooster. Door de wind waait het afval weg; het graan glijdt naar beneden, komt dan, tenminste bij rogge en tarwe, nogmaals op een daaronder geplaatst rooster, waarover nogmaals wind waait en komt tenslotte terecht in een vat waarmee de maat werd bepaald (zie de aflevering over de molenaarsterminologie, WLD II,3), of, bij latere uitvoeringen, via een schuif in zakken. Wanneer het type kafmolen naast het type wanmolen in één plaats voorkomt, dan duidt het eerste doorgaans de ouderwetse wanmolen zonder zandzeef aan.Vanwege het helse kabaal dat de wanmolen maakte, werd deze wel duivel of duivelmolen genoemd. In L 320a merkt de zegsman dan ook op dat de ruimte waarin de wanmolen draait wel de hel wordt genoemd. Zie afbeelding 14. [N 14, 40a, 40b en 40c; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 49; R 3, 64]
I-4
|