e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weekblad? prentenboekje: prijntenbukske (Kortessem) weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)] III-3-1
weerlichten heiweren: hejwiərt (Kortessem) weerlichten [ZND 21 (1936)] III-4-4
weerlichtx heibrand: heibrant (Kortessem), weerlicht: Vb. Vb. t is aon t weërlîechte (in de verte ziet men het licht van de bliksem, maar men hoort geen donder). Opm. weërlîech: het onweer is nog ver van hier (men ziet het weerlichten in de verte). Men zegt: wiërlich, heebrand en heevejer (Hasselt heilicht en zeebrand (Tongeren).  weërlîech (Kortessem) bliksem || weerlichten [ZND 21 (1936)] III-4-4
weg baan: bōͅən (Kortessem) weg [RND] III-3-1
wei groes: grus (Kortessem), wei: wēǝ (Kortessem), węi̯ (Kortessem), wɛi̯ (Kortessem) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
weinig voederen licht voederen: lieg voere (Kortessem) Hoe heet verder in Uw dialect: weinig voederen? [N 93 (1983)] III-3-2
wendsluis grondsluis: grǫntslǫws (Kortessem), grote sluis: grutǝ slø̜js (Kortessem) De sluis die bij onderslagmolens het water tegenhoudt om het te doen steigeren. Op deze wijze wordt de stuwkracht vergroot bij de enige geopende sluis, de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ. Het aantal wendsluizen varieerde al naar gelang de breedte van de beek van één tot vier.' [Vds 48; Jan 38; Coe 32; Grof 65] II-3
wennen aan een ander hok overgewennen: euvergewenne (Kortessem) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)] III-3-2
wentelploeg franse ploeg: frā.nsǝ [ploeg] (Kortessem) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
werk (zn.) werk: werk (Kortessem, ... ), weͅrk (Kortessem) Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] III-3-1