27824 |
zijwand |
mouwen:
mǫu̯ǝ (Q074p Kortessem)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
20379 |
zilveren bruiloft |
zilveren bruiloft:
zilvere bróulof (Q074p Kortessem)
|
zilveren bruiloft
III-2-2
|
22771 |
zingen |
zingen:
zeinge (Q074p Kortessem),
zenge (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem,
Q074p Kortessem)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen.
III-3-2
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem)
|
bank [ZND A1 (1940sq)], [ZND A2 (1940sq)]
III-2-1
|
22081 |
zitplaats van de duif |
huis:
haos (Q074p Kortessem)
|
de zitplaats van de duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als job:
joͅp (Q074p Kortessem)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo simpel als goedendag:
zu simpəl as guiən dōx (Q074p Kortessem),
zo simpel als het groot is:
zu simpəl as t growt is (Q074p Kortessem),
zo simpel als het kan zijn:
zu simpəl as t kan zäən (Q074p Kortessem),
zo simpel als iet:
zu simpəl as eit (Q074p Kortessem),
zo simpel als n en twee drie is:
zoe(w) simpel as een en twie drie es (Q074p Kortessem)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zyi̯thoͅt (Q074p Kortessem)
|
zoethout [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (Q074p Kortessem)
|
zolder [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
sinkel:
seŋkǝl (Q074p Kortessem),
seŋǝl (Q074p Kortessem)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|