| 17745 |
zwak, slap |
zwak:
zwoôk (Q074p Kortessem)
|
Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap).
III-1-1
|
| 22907 |
zweefmolen |
zwikjes (mv.):
Hèt dje al inne zwikskes gezeëte?: Hebt ge al in de zweefmolen gezeten?
zwikskes (Q074p Kortessem)
|
Zwiermolen.
III-3-2
|
| 33995 |
zweep |
smet:
smęt (Q074p Kortessem)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
| 18105 |
zweer |
zweer:
zweër (Q074p Kortessem)
|
zweer
III-1-2
|
| 18055 |
zwellen |
zwellen:
zwelle (Q074p Kortessem),
zweͅlə (Q074p Kortessem)
|
zwellen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
| 22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwömən (Q074p Kortessem),
zwùmme (Q074p Kortessem)
|
zwemmen [RND] || Zwemmen.
III-3-2
|
| 32841 |
zwenghout, spoorstok |
koppel:
kǫpǝl (Q074p Kortessem
[(incl de stengen)]
)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
| 21511 |
zweren |
een eed doen op:
ich wil t er n ei op doewn (Q074p Kortessem),
zijn eed doen op:
ich wil menən eͅid trop duən (Q074p Kortessem),
ich wil meͅnən äjt troͅp dūn (Q074p Kortessem)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 18045 |
zweren, etteren |
zweren:
dei won zal zwieëren (Q074p Kortessem),
dei woͅn zal zwiərə (Q074p Kortessem),
də woͅn zal zwiərə (Q074p Kortessem)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
| 28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛ.rǝm (Q074p Kortessem)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|