32653 |
de scharen van de ploeg |
schulpen:
sxø̜.lǝpǝ (Q074p Kortessem)
|
De in dit lemma verzamelde termen, die op één na alle meervoudsvormen zijn, kunnen behalve voor de scharen van een wentelploeg ook gebruikt worden als verzamelnaam voor de werkende delen van de ploeg of voor de onderdelen van de combinatie waartoe ook schaar en riester behoren. [N 11, 30 add.; N 11A, 85e + f; div.; monogr.]
I-1
|
34273 |
de stal uitmesten |
uitmesten:
ōǝ.tmęi̯.stǝ (Q074p Kortessem)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
22099 |
de voor het spel uitgekozen duif in een mand stoppen |
inkorven:
einkerve (Q074p Kortessem)
|
de voor het spel uitgekozen duif op het hok in een mand stoppen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
bleeke (Q074p Kortessem),
blēkə (Q074p Kortessem),
bläken (Q074p Kortessem)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19716 |
de was doen |
(het) lijnwaad wassen:
ət lēͅvət wāsə (Q074p Kortessem)
|
het linnen wassen [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
19440 |
de was mangelen |
mangelen:
maŋələ (Q074p Kortessem)
|
mangelen [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜ǝ.vǝ (Q074p Kortessem)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20808 |
deeg |
deeg:
deig (Q074p Kortessem),
dei̯x (Q074p Kortessem),
deͅjg (Q074p Kortessem),
dèg (Q074p Kortessem)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
19030 |
deftig |
deftig:
deftig (Q074p Kortessem)
|
deftig
III-1-4
|
19396 |
deken |
sarge:
sōͅdə (Q074p Kortessem)
|
deken [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|