21927 |
duif met kleine kleurschakeringen |
tijger:
tieger (Q074p Kortessem)
|
Hoe noemt men een duif met kleine kleurschakeringen vooral in de vleugels (crayonné)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21934 |
duif met één of meer witte pennen |
witpen:
witpen (Q074p Kortessem)
|
Hoe noemt men een duif met één of meer witte pennen (wittepen, witteslag)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21907 |
duif uit het eerste nest van het jaar |
vroege pieper:
vruge pieper (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet een duif uit het eerste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21909 |
duif uit het laatste nest van het jaar |
late pieper:
leate pieper (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet een duif uit het laatste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21908 |
duif uit het tweede nest van het jaar |
pieper tweede ronde:
pieper twide ronde (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet een duif uit het tweede nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21932 |
duif zeer donker met weinig kleurschakeringen |
zwarte, een -:
zwatte (Q074p Kortessem)
|
Hoe noemt men een duif zeer donker met weinig kleurschakeringen (zwart)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32259 |
duig |
duig:
duig (Q074p Kortessem),
dȳx (Q074p Kortessem)
|
Elk van de gebogen platte stukken hout waaruit de wand van een kuip, ton of vat is samengesteld. Zie ook afb. 207. Volgens een invuller uit Tegelen (L 270) gebruikte de kuiper uit die plaats de benaming staaf (štāf) om een rechte duig aan te duiden. Een gebogen duig werd een duig (dø̜jx) genoemd. In het algemene spraakgebruik was echter het woord druif (drūf) gangbaar. [N E, 10; monogr.]
II-12
|
22787 |
duiken |
duiken:
Van obbe kant doök ter de kolk ein van Boembroekmeule al sjijnt da gevaorlek te zijn: hij dook in de kolk van de Bombroekmolen, hoewel dat gevaarlijk is.
duike (Q074p Kortessem)
|
Duiken.
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
dôum (Q074p Kortessem)
|
duim
III-1-1
|
21992 |
duiven inkorven |
inkorven:
einkerve (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet het in de reismand stoppen van de duif in het duivelokaal? [N 93 (1983)]
III-3-2
|