26287 |
geluid maken, gezegd van de kammen |
kloppen:
klǫpǝ (Q074p Kortessem)
|
Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112]
II-3
|
19099 |
geluk |
chance (fr.):
sjôns (Q074p Kortessem),
geluk:
gelùk (Q074p Kortessem)
|
geluk
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
chanard (fr.):
sjônsaar (Q074p Kortessem),
chance-nol (< fr.):
sjônsnol (Q074p Kortessem),
chance-pin (< fr.):
sjônspin (Q074p Kortessem),
geluks-pin:
gelùkspin (Q074p Kortessem)
|
geluksvogel
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
gemoók (Q074p Kortessem),
ook ZND 23, 076
gemak (Q074p Kortessem),
gəmōͅkə (Q074p Kortessem),
gemakjes:
ook ZND 23, 076
gemekskes (Q074p Kortessem)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekkelek (Q074p Kortessem),
ook materiaal znd 23, 77
gemekkelek (Q074p Kortessem),
gəmeͅkkələk (Q074p Kortessem),
gəmeͅkəläk (Q074p Kortessem)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
ook materiaal znd 23, 79
gemein (Q074p Kortessem),
gəmeͅi̯n (Q074p Kortessem),
gəmeͅjn (Q074p Kortessem),
vulgair:
vulgêr (Q074p Kortessem)
|
gemeen || gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
kanaj (Q074p Kortessem),
kenaj (Q074p Kortessem),
heks:
heks (Q074p Kortessem),
kreng van een wijf:
kreing is vrouw
zoe’n kreing van e wijf (Q074p Kortessem),
kwade, een -:
koj (Q074p Kortessem),
serpent van een vrouw:
serpent van ’n vrauw (Q074p Kortessem),
slang van een wijf:
slang van e wijf (Q074p Kortessem),
tang:
héë zit opgesjeep bè ¯n tang van e wijf: hij heeft een helleveeg getroffen
tang (Q074p Kortessem)
|
een vernijnig, kwaadaardig vrouwspersoon, met wie niet te praten valt || feeks || helleveeg || kwade vrouw || slechte vrouw || slechte, kwade, venijnige vrouw || ¯n slechte vrouw
III-1-4
|
18165 |
genezen |
genezen:
geneëze (Q074p Kortessem)
|
genezen
III-1-2
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachterij:
pāxtǝręi̯ (Q074p Kortessem),
winning:
wɛneŋ (Q074p Kortessem)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
34057 |
geprimeerde stier |
prijsduur:
prɛ̄ǝ.s˱dȳi̯ǝr (Q074p Kortessem)
|
Stier die prijzen en andere bekroningen heeft behaald. [JG 1a, 1b]
I-11
|