33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kī.s (Q074p Kortessem)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
26633 |
haverpletter |
plettermolen:
plɛtǝr[molen] (Q074p Kortessem)
|
Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250]
II-3
|
24480 |
hazelaar |
hazelstruik:
hoəzəlstrōk (Q074p Kortessem),
notenstruik:
neutestraek (Q074p Kortessem)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haizelneut (Q074p Kortessem),
hoəzəlneut (Q074p Kortessem)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
navette (fr.):
Vb. Djang wèrk in Lùik, héë dut allen doòg de navet (Jan werkt in Luik, hij reist iedere dag heen-en-weer).
navet (Q074p Kortessem),
over en weer:
Vb. de bal goenk sjoun euver en wier, ma doù wes ge gevaor vörre gool (de bal werd mooi heen-en-weer gespeeld, maar er was geen doelgevaar).
euver en wier (Q074p Kortessem)
|
heen-en-weer
III-4-4
|
21285 |
heer |
heer:
he:ər (Q074p Kortessem)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hees (Q074p Kortessem),
hēs (Q074p Kortessem)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
løͅijpex (Q074p Kortessem)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
25890 |
hefboom |
handboom:
hānt˱bōm (Q074p Kortessem)
|
Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61]
II-3
|
29323 |
hekel |
hekel:
hēkǝl (Q074p Kortessem)
|
Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.]
I-5
|