20329 |
hij aardt naar zijn vader |
dat is krek de oude:
da’s krek den aaë (Q074p Kortessem),
het is juist zijn vader:
’t is djus ze vaor (Q074p Kortessem),
het is precies de oude:
’t is persies den aaë (Q074p Kortessem),
hij aardt naar zijn vader:
hije oat no zenne vaoder (Q074p Kortessem),
hîe aot nò zé vaor (Q074p Kortessem)
|
gelijkenis (?) met zijn vader is treffend || hij gelijkt erg op zijn vader || hij lijkt sterk op zijn vader || naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
gejgə (Q074p Kortessem),
kuimen:
kø̜̄u̯mǝ (Q074p Kortessem)
|
[JG 1a, 1b](naar adem) hijgen [ZND B1 (1940sq)]
I-11, III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinkscherf:
henksjerf (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
häänke (Q074p Kortessem),
Op de grond wordt een hinkbaan getekend. De meisjes springen op één been van t ene vak naar t andere; er komt nog n blokje hout bij dat met die ene voet naar t volgende vakje wordt gestoten.
heinke (Q074p Kortessem)
|
Hinken. || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22775 |
hinkelen: hinkelspel |
hinkspel:
hänkspel (Q074p Kortessem)
|
Welke vorm heeft het spel dat op de grond wordt getekend? Teken dit op een afzonderlijk blaadje en schrijf de namen van de onderdelen in de vakken. [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
spanken:
spaŋkə (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (Q074p Kortessem)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
schokkelpaard:
Sub sjokkel.
sjokkelpjaad (Q074p Kortessem)
|
Schommelpaard.
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hoed (Q074p Kortessem),
hu:ət (Q074p Kortessem),
hūd (Q074p Kortessem),
ozzən hoet, pa zɛnnə, moedər hørə (Q074p Kortessem)
|
hoed [RND] || Hoed. Het is ... hoed. [ZND 44 (1946)] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hyjǝ (Q074p Kortessem)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|