33982 |
draagriem |
zadelhulp:
zau̯ǝlhølǝp (P118p Kozen)
|
Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70]
I-10
|
34255 |
draaiende karnton |
rolvat:
rǭlvǭǝt (P118p Kozen)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǭ.l (P118p Kozen)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reͅŋ (P118p Kozen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33848 |
draven |
draffen:
drafǝ (P118p Kozen)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
drēft (P118p Kozen)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18866 |
driftig |
kwaad:
kuu̯d (P118p Kozen)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
konkerel:
koenkerel (P118p Kozen),
konkerel (P118p Kozen),
kuoͅŋkeͅrɛ̄l (P118p Kozen)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) ste ˲trøu̯x (P118p Kozen)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25133 |
druppel |
drup:
drəp (P118p Kozen, ...
P118p Kozen)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|