e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kozen

Overzicht

Gevonden: 1014
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leverworst leverpens: leverpêns (Kozen), witte pens: wetə pɛ̄.ns (Kozen) leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)] III-2-3
lied, liedje lied: e lee(ii)t (Kozen), liedje: leetsje (Kozen) lied [GTRP (1980-1995)] || liedje [GTRP (1980-1995)] III-3-2
lies liest: list (Kozen), lijst: lē̜ǝ.st (Kozen) De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] I-12, I-9
lieveheersbeestje lievevrouwbeestje: ook in ZND 16, 006  levroobeske (Kozen), onzelievevrouwbeestje: ook in ZND 16, 006  ozelievevrōwbiske (Kozen), vrouwbeestje: ook in ZND 16, 006  vrouwbeske (Kozen) lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)] III-4-2
lijsterbes spikken: spikken (Kozen) lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)] III-4-3
lip lip: løp (Kozen) Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9
lip van een hoefijzer lip: løp (Kozen) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lopen lopen: lő̜u̯pǝ (Kozen) Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9
lucifer kretsje: krɛtskə (Kozen, ... ), stekje: steiekske (Kozen, ... ), stɛkskə (Kozen, ... ) lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)] III-2-1
luns leun: lø̜jn (Kozen) Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.] II-11