33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
boeu̯nstaak (P118p Kozen)
|
[ZND 23 (1937)]
I-7
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rē̜ǝ.zǭǝl (P118p Kozen)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
builen:
bø̜i̯lǝ (P118p Kozen)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
18396 |
ring |
ring:
nenrrEngk--S (P118p Kozen)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
29911 |
ringen |
vingeren:
veŋǝrǝ (P118p Kozen)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
de ringen/randen afdoen:
də reͅŋ ōͅ.vdoͅn (P118p Kozen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33478 |
rode aalbes |
rode sint-jansberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
rooi sint-jansberen (P118p Kozen),
sint-jansberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
sint-tchanbeer (P118p Kozen)
|
aalbes [ZND 01 (1922)] || rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
biet:
bit (P118p Kozen),
rose biet:
rōzǝ bit (P118p Kozen)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roi keul (P118p Kozen),
roy køͅyl (P118p Kozen),
rui kyl (P118p Kozen)
|
Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)]
I-7
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiet, wiet, wiet:
wīt, wīt, wīt (P118p Kozen)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|