24771 |
dooierzwam |
cantharel:
kanterèl (Q112c Kunrade)
|
Cantharel: een gele, eetbare paddestoel (cantharel, eierzwam, dooierzwam). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
durch-ee (Q112c Kunrade),
ongelijk:
ongeliek (Q112c Kunrade)
|
niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24986 |
doordrenken, nat maken |
nat maken:
naat mááke (Q112c Kunrade)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
dörekroën (Q112c Kunrade)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24753 |
dophei |
hei:
heij (Q112c Kunrade)
|
Dophei (erica tetralix een 10 tot 50 cm lage plant. De stengels zijn stijf behaard; de bladeren bevinden zich in 4-tallige kransen, ze zijn smal, ongesteeld en niet afvallend; aan de rand zijn de bladeren klierachtig behaard; de bloemen bevinden zich in [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25071 |
dot pluizen of haren |
floesje:
fluuske (Q112c Kunrade)
|
een kleine hoeveelheid pluizige stof [dod, dots, donk] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24752 |
dotterbloem |
dotterbloem:
dotterblòm (Q112c Kunrade)
|
Dotterbloem (caltha palustris 15 tot 50 cm hoog. De stengels zijn opstijgend, en tevens dik en kaal; de bladeren zijn groot, niervormig, ongedeeld en gekarteld, de onderste zijn gesteeld, de bovenste ongesteeld; de bloemen hebben kroonbladachtige kelkbl [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24664 |
dovenetel (alg.) |
doofnetel:
doof nie-jtel (Q112c Kunrade)
|
Paarse dovenetel (lamium purpureum 10 tot 30 cm groot. De bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, gesteeld, stomp, de bladrand is gekarteld; de bloemen met een kortere kroonbuis en van binnen met haarkrans, de kleur is purperrood. De bloeitijd [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17856 |
draaien |
draaien:
dri-jne (Q112c Kunrade)
|
Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
dragen (Q112c Kunrade)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|