25188 |
geluid van naderend onweer |
donderen:
dondere (Q112c Kunrade),
rommelen:
rommelen (Q112c Kunrade)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
paar (Q112c Kunrade)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23515 |
gestichte mis |
gestichte mis:
gesjtichde mès (Q112c Kunrade)
|
Een gestichte H. Mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (Q112c Kunrade)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
helle, een - (zn.):
inne héle (Q112c Kunrade)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezich (Q112c Kunrade)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gezonk (Q112c Kunrade)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23278 |
gezongen mis |
gezongen mis:
gezònge mès (Q112c Kunrade)
|
Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25141 |
gieten, hard regenen |
gutsen:
gutsje (Q112c Kunrade)
|
overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18053 |
gif |
vergif:
vergif (Q112c Kunrade)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|