24691 |
moederkruid |
hemdsknoop:
hummesknup (Q112c Kunrade)
|
Moederkruid (chrysanthenum parthenium). Overblijvende plant. De stengel is ongeveer 45 cm hoog. de bladeren zijn geveerd; veelbladhoofdjes. De plant heeft een onaangename geur (mater, hemdsknopje). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17567 |
moedervlek |
moedervlek:
moddervlek (Q112c Kunrade)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17858 |
mompelend heen en weer draaien |
moksen:
moekse (Q112c Kunrade),
monken:
monke (Q112c Kunrade)
|
Mompelend heen en weer draaien (moesjanken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
mòndvol (Q112c Kunrade)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (Q112c Kunrade)
|
Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
morgen:
(1/4 deel van bunder).
mörge (Q112c Kunrade)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
t morge-gebed (Q112c Kunrade)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
slabberen:
sjlabbere (Q112c Kunrade)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24603 |
mos (alg.) |
mos:
mos (Q112c Kunrade)
|
Mos: kleine, sierlijke, groene plantjes die groepsgewijze en in aanzienlijke hoeveelheid bij elkaar groeiend voorkomen (mos, smos, kwacht, kwocht). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25130 |
motregen, fijne regen |
muggenpis:
mugkepis (Q112c Kunrade)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|