25100 |
motregenen, licht regenen |
sprinkelen:
sprinkele (Q112c Kunrade)
|
zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18184 |
naakt |
naaks:
naksj (Q112c Kunrade)
|
zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23529 |
naar de mis gaan |
mis horen:
mès huëre (Q112c Kunrade)
|
De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23725 |
nabidden |
nabeden:
noa-beëne (Q112c Kunrade)
|
Nabidden, d.w.z. antwoorden bij het bidden, de tweede helft van een gebed bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (Q112c Kunrade)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17766 |
navel |
navel:
navel (Q112c Kunrade)
|
Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
neugenoog (Q112c Kunrade)
|
Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
WLD
nes (Q112c Kunrade)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18094 |
niersteen |
niersteen:
neersjting (Q112c Kunrade)
|
Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18220 |
niet passen |
niet zitten:
dat zit nit (Q112c Kunrade)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|