18238 |
oorknop |
knopje:
knuupke (Q112c Kunrade)
|
sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18237 |
oorring |
oorbel:
oerbel (Q112c Kunrade)
|
zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oervēēg (Q112c Kunrade)
|
Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24868 |
oot |
vlughaver:
vleughaver (Q112c Kunrade)
|
Oot, wilde haver (avena fatua 5 tot 20 cm groot. De plant is zodevormend, de bladeren zijn borstelvormig; de aartjes bevinden zich in dichte, aarvormige pluimen, klein, lichtgroen tot grijsachtig van kleur, kort genaald. Van april tot en met juni. Te vi [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op der leup gao (Q112c Kunrade)
|
vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23675 |
op retraite gaan |
op retraite (fr.):
op retrait (Q112c Kunrade)
|
In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opsjuuve (Q112c Kunrade)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17900 |
optillen |
oplichten:
opluchte (Q112c Kunrade)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23570 |
organist |
organist:
organisch (Q112c Kunrade)
|
De organist, orgelist. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23571 |
orgel spelen |
orgelen:
örgelen (Q112c Kunrade)
|
(op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|