20320 |
oude man |
oude knar:
ouwe knar (Q112c Kunrade)
|
oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20319 |
oude vrouw |
oud mens:
oud miensj (Q112c Kunrade)
|
oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
25065 |
overschot, restant |
brokkel:
brökkel (Q112c Kunrade),
klatsje:
klètsjke (Q112c Kunrade, ...
Q112c Kunrade),
rest:
res (Q112c Kunrade)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23947 |
paaslammetje |
paasschaapje:
pǭššø̄pkǝ (Q112c Kunrade)
|
Een lam dat met Pasen, als het ongeveer 9 weken oud is, geslacht wordt. [N 70, 5]
I-12
|
18240 |
paillette |
pailletje (<fr.):
pa-jetjes (Q112c Kunrade)
|
een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17874 |
pak slaag |
smeer:
sjmier (Q112c Kunrade)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20057 |
pantoffeltje |
slobje:
sjluupkes (Q112c Kunrade)
|
Pantoffeltje (calceolaria officinale). De twee meeldraden zijn beweegbaar, ongeveer als bij salie. Bladeren tegenoverstaand of verspreid, de onderste samengesteld, de bovenste alleen meer of minder ingesneden; de bladrand is dubbel gezaagd. De zwavelgele [N 92 (1982)]
III-2-1
|
18406 |
parfum |
parfum:
parfuum (Q112c Kunrade)
|
reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18183 |
passen |
goed staan:
good sjtao (Q112c Kunrade)
|
nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23542 |
pateen |
pateen (<fr.):
pateen (Q112c Kunrade)
|
De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|