| 17885 |
ruk |
rop:
roep (Q112c Kunrade)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 25148 |
rukwind |
stuifwind:
inne sjtoefwink (Q112c Kunrade)
|
windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 17832 |
rusten |
resten:
rëste (Q112c Kunrade)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18119 |
ruw |
schraal:
sjraol heng (Q112c Kunrade)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
t sanctus (Q112c Kunrade)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23230 |
scapulier |
scapulier:
sjabbeleer (Q112c Kunrade)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23749 |
scapuliermedaille |
scapuliermedaille (<fr.):
sjabbeleermedalje (Q112c Kunrade)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23631 |
schaalcollecte |
schaalcollecte:
sjaolkollecte (Q112c Kunrade)
|
Een schaalcollecte, een collecte voor een bijzonder doeleind, waarbij met neen open schaal werd rondgegaan [schaolkollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 25068 |
schaars |
zuinig:
zunig (Q112c Kunrade)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
scheif (Q112c Kunrade),
sjeef (Q112c Kunrade)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|