18080 |
verkoudheid |
snop:
der sjnop háán (Q112c Kunrade)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24997 |
verpulveren |
fijn wrijven:
fien vrieve (Q112c Kunrade)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25090 |
verschieten |
verschieten:
versjeete (Q112c Kunrade)
|
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18242 |
versiersel |
smuk (<du.):
sjmoek (Q112c Kunrade)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
versjliëte (Q112c Kunrade)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23312 |
vespers |
vesper (lat.):
de vesper (Q112c Kunrade)
|
De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25284 |
vierdel, maat van 125 gram of kwart pond |
vierdel:
vie-jdel (Q112c Kunrade)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 125 gram, dat is 1/4 pond [verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
de vief wönde (Q112c Kunrade)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24961 |
vijver |
poel:
pool (Q112c Kunrade),
vijvertje:
vieverke (Q112c Kunrade)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
(bij drank).
vingerhood (Q112c Kunrade)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|