e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P057p plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rugriem draagriem: draagriem (Kuringen) Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10
ruiken rieken: rikken (Kuringen), rinke (Kuringen) rieken [ZND 25 (1937)] || Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)] III-1-1
ruin ruin: ręi̯n (Kuringen) Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9
ruiten in het kaartspel koeken: kokken oos (Kuringen) Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] III-3-2
rund rundsbeest: rønsbīs (Kuringen) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel ronker: legt eitjes  ro.ŋkər (Kuringen) insect II [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderhorzellarve madenknook: mōͅ.knī.k (Kuringen) worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2
rundvee koeien: kɛi̯ (Kuringen) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
rups rupsel: roəpsəl (Kuringen) rups [ZND 06 (1924)] III-4-2
ruw gevlogen: gevlogen hâân (Kuringen) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2